kort verhaal
‘Moet je haar zien, in die zwarte jurk met gouden knopjes,’
hoort Bent en kijkt de richting uit, waarnaar hij een stelletje ziet wijzen.
Het klankconcert “Go Dreaming” is begonnen.
Trillingen van zware gongs bereiken het lichaam van Bent.
Hij resoneert erop mee en raakt al snel in trance.
Voor zijn geestesoog verschijnt de vrouw, waarover hij zojuist hoorde.
Ze straalt dezelfde gemoedsrust uit als de kolossale boomreuzen rondom haar.
In haar schoot draagt ze iets opmerkelijks.
Nabije boomwortels lichten op en zenden elkaar berichten.
Bent hoort, ’Onze kronen bladeren niet af en hebben geen loofhout.
Met eeuwig groen zullen we blijven schitteren in de zon.’
Even later begint er boven in een majestueuze boomkruin een vogeltje te tikken.
Bent is nog half in trance.
Met zijn ogen half open, jaagt hij langs de takken om het vogeltje te ontwaren.
Als hij bij het uiteinde van een tak komt, moet hij telkens via de stam terug,
om een nieuwe tak te bespieden.
Overspringen in de ruimte tussen de takken lukt hem niet.
Op de achtergrond begint het laag bij de grond te zoemen.
Het is het geluid van een didgeridoo, een instrument dat Bent ook bespeeld.
Blij verrast strijkt hij over zijn borstkast, waar de lage trillingen voelbaar zijn.
Bent daalt neer op ecoaarde.
De schemering valt in.
Nog net is zichtbaar dat de vrouw uit een boekje voor wil gaan lezen.
Bent knijpt gauw zijn ogen dicht en hoort haar gedragen stem:
’Alles hier op ecoaarde is geleende tijd, waarom blijven we als mens dan toch zo materialistisch en daardoor ongelukkig?’
Verspreid over de bosweide liggen concertbezoekers onder een dekentje.
Langzaam worden zij nu ook wakker.
Bent voelt zich onrustig en wil er eigenlijk vandoor.
Het is net of er iemand bij hem in de buurt komt, zijn adem stokt.
Strijken er nu vogelveren langs zijn wangen?
Zijn mond valt open van verbazing.
Voor hem ligt een klein boekje.
Op de zwarte omslag fonkelen twee veel zeggende handen in de kleur van goud.
Bent slaakt een zucht van verlichting.
Met tranende ogen staart hij voor zich uit.
Ziet de plooien van de lange zwarte jurk,
die veel gelijkenis vertonen met de onderstam van een moerascipres uit zijn droomreizen.
Wanneer Bent zijn hoofd optilt, kijkt hij in de vrouw haar schoot.
Hij beseft zich, dat zij hier het magistrale boekje droeg, wat nu voor hem ligt.
Hij draait zijn hoofd verder achterover in zijn nek.
Ziet haar glazige gezicht verschijnen, met halflang haar in coupe de soleil.
Oog in oog kijken ze elkaar een moment aan.
Dan draait ze zich om en loopt blootvoets het bos in.
Hij wil erachteraan, maar het lukt niet om overeind te komen.
Plots ziet Bent de gedaante in de mamoetboom, uit zijn droomreis.
De carillons beginnen te tingelen, wetende dat het concert ten einde loopt.
Aan de rand van de stad, op een ruig terrein, met opgaand bos stuweel,
staat een in onbruik geraakte sporthal.
Er hangt een zurige nootachtige zweem.
Er lopen mensen rond in de sportzaal, sommigen herkend Bent van het klankconcert.
Hij is op zoek naar Lewisia, de naam onder de foto van zijn gekregen boekje.
Bent stapt op een vrouw af, die aan een dotpainting bezig is.
En vraagt,’ jij bent toch Lewisia?’
‘Nee die staat in de kantine soep te maken en ze is een stuk ouder als ik hoor.’
‘Kan ik er heen?’
De vrouw, ‘Zeker, ik heet trouwens Portula, als je dingen wilt weten, dan kom je maar,
volg je hart, dan kun je niks fout doen hè.’
In de kantine weet hij het zeker, daar staat Lewisia.
Lewisia is brandneteltoppen aan het stoven in een enorme braadpan, die staat te walmen op een oud houtfornuis.
Bent denkt dat ze wel tegen de zeventig loopt en staat verstelt van haar energieke uitstraling.
Plots vanuit het niets, ’10 jaar heb ik in het noorden van Australië gewoond.
Tussen de aboriginals, het oudst levende natuurvolk op aarde.
Ik zat in de “bush” tussen de vrouwen.
Maandenlang werkten zij aan schitterende dotpaintings.
Denk jij, dat die dotpaintings naar een museum gingen, om opgehangen te worden?
Nee!
Ze zaten er maanden boven op, voor de bezigheid zelf.
Als het nodig was gebruikten ze het kunstwerk als afdakje tegen de regen.
De kerkgemeenschap die deze sporthal beheerd, wil daarentegen juist heel veel geld voor onze dotpaintings vangen.
Die van mijn zus Portula willen ze nu al voor 2600 euro verkopen.
Bezit zoals wij dat kennen is de aboriginals vreemd en als individu kunnen ze niet bestaan.’
Bent is er stil van en weet niet goed wat te zeggen.
Zelf is hij nog nooit in Australië geweest.
Wel heeft hij vaak terugkerende dromen over dit continent,
dan is hij te gast, bij een billabong, met traditioneel didgeridoospel.
Lewisia kijkt naar het boekje dat Bent in zijn hand heeft.
En zegt, ‘Ik heb je het boekje niet toevallig gegeven,
jij bent anders dan de deelnemers van het klankconcert.
Jij hebt antennes om te weten wat een ander beroert.
Daarom ga ik je nu iets belangrijks vertellen:
Ik wil een leefgemeenschap vormen, ergens op een stuk land,
waar we van afgedankte spullen een onderkomen kunnen bouwen.
Weet je, die kerkgemeenschap hier kan dan vrijgevig lijken,
maar dat gedoe met God bevalt me niet.
De clan van aboriginals waarbij ik in Noord Australië woonde,
geloven in de droomtijd, een begin wat nooit eindigt,
hun voorouders die de wereld scheppen zijn enorme slangen.
Het is voor ons moeilijk te begrijpen, maar ik denk dat jij het begrijpt.’
Bent knikt voorzichtig.
Bent krijgt een kommetje brandnetelsoep aangereikt.
Lewisia vraagt, ‘Mis jij nog wat?’
‘Nee… lekker zo’, en stopt zijn gordijn van lange haren achter zijn oren,
‘Ik denk dat ik wel wel iemand weet, die mee wil bouwen aan een leefgemeenschap,
volgens mij zag ik hem hier in de sportzaal lopen, hij was ook bij “Go Dreaming”.
Hij zou echt het liefst “off the grid” wonen, euhm… ja Frank, zo heet hij.
Een ander die ik zou kunnen vragen, werkt bij de gemeente voor vergunningen,
Ik zal eens vragen of hij een stuk grond kent,
dat in aanmerking komt voor het opzetten van een leefgemeenschap.’
Met knoestige armen tilt Lewisia een grote pan soep van het fornuis,
en loopt richting de sportzaal.
‘Moet ik je helpen?’ vraagt Bent.
Lachend naar Bent, ‘ik spreek je later en vergeet het boekje niet te lezen, hè.’
Het boekje van Lewisia ligt open,
er staan opdrachten in,
met als doel om vanuit een materialistisch bestaan een spiritueler leven op te bouwen.
Bent staat op het punt om zijn keukenlade’s uit te ruimen,
en alles te sorteren wat hij het laatste jaar niet heeft gebruikt.
Zo wil hij heel zijn huis door om te ontspullen.
Verder is hij op het punt gekomen om op midzomeravond een feest te organiseren,
met als thema: De leefgemeenschap, die “Go Dreaming” moet gaan heten.
Zijn kennis weet inmiddels een groot stuk grond,
vlakbij een spoorweg wat ervoor in aanmerking komt.
En van Lewisia weet hij dat ze het feest wil openen en eindigen.
Bent neemt nog een glaasje van zijn zelfgemaakte landwijn.
Denkt, ‘Deze wijn met een australische avocado salade zou goed passen bij het feest.’
Ideeën voor de muziek en sprekers borrelen naar boven.
Verder peinst hij, ‘Hoe krijg ik iedereen over de streep om mee te doen,
nee…eerst maar eens alles de vrije loop laten en kijken wat eruit komt,
anders heb ik er straks weer een teleurstelling bij en dan ben ik Lewisia kwijt.’
‘Morgen ga ik naar Portula om hulp te vragen bij het organiseren van het feest,
die weet vast wel hoe Lewisia het wil hebben,
ooh ja… en misschien kan het feest wel op Frank zijn tuin,
met zijn tuinhuis als voorbeeld van een off grid woning?’, denkt Bent,
blaast nog even op zijn didgeridoo en gaat naar bed.
Die nacht droomt Bent over Lewisia.
Het hek naar Frank zijn tuin staat open.
Lewisia heeft zich opgemaakt en staat naast haar zus Portula,
op de veranda van een veelkleurig tuinhuis.
Één voor één stromen de gasten binnen.
Ze geven Lewisia en haar zus een huk.
Allen zijn ze onder de indruk van Lewisia,
onderling spreken ze elkaar over,
hoe bijzonder ze het vinden, dat ze hier is met haar zus.
Frank vertelt honderd uit over de verschillende spullen,
waarmee hij het tuinhuis heeft opgebouwd.
‘Ik had geen vooropgezet plan,
ik heb alles in het nu geïmproviseerd,
met wat voor handen was
en zo is dit organische bouwsel ontstaan,
jullie kunnen het ook, als jullie in die flow raken.’
Lewisia kijkt tevreden naar Frank.
‘Ik wil mijn dotpainting aan Frank schenken,
hier komt het tot zijn recht,’ zegt Portula.
‘Laat die kerkgemeenschap toch stikken,
die hebben geld zat,’ zegt Lewisia.
Bent zelf heeft zijn handen vol met het inschenken van zijn landwijn
en maakt zich druk over het feit, dat het er zo hard doorheen gaat.
De gasten lijken er wel door betoverd,
binnen no time staan ze er weer om bij te tanken.
De salade is al bijna op,
gauw brengt Bent nog twee bordjes naar Lewisia en Portula.
’Sorry Lewisia, je moet zo maar beginnen,
want iedereen is al dronken van mijn wijn,’ fluisterd Bent.
‘Het is ook altijd hetzelfde liedje met jullie’, zegt ze hees
‘Als jij nu zorgt dat iedereen een exemplaar van mijn boekje krijgt,
dan laat ik mijn toespraak wel achterwege, heb je er genoeg?’
‘Ja ik geloof het wel, Lewisia.’
Bent heeft zich verder moed ingedronken.
En gaat met de boekjes langs.
Overdreven vrolijk stapt hij met de boekjes,
die zijn kennis voor hem heeft bij laten maken,
op de gasten af.
Ze weigeren de boekjes en zeggen,
dat hij die bijbels maar bij zich moet houden.
Bent begint zelf met redevoeringen over;
de voordelen van een bestaan zonder overtollige spullen.
Een gast die hij kent begint hem uit te lachen,
met, ’Denk jij hier een beetje de hippie uit te gaan hangen,
denk je dat we straks niet meer naar ons werk gaan,
je denkt toch niet dat we ons bestaan zomaar op zeggen.
En trouwens denk je dat die Lewisia van de lucht leeft,
echt niet, ze is een beroemde sjamanistische priesteres,
met heel veel volgers over de wereld, weet je dat dan niet!
Aan mijn hoela met je ontspullen, weet je wel waar die spullen naar toe gaan!’
Zwetend en dorstig schrikt Bent wakker.
Hij beseft zich direct dat dit weleens echt zou kunnen gebeuren.
Diezelfde morgen keert Bent terug naar de bosweide,
waar het klankligconcert was.
Hij vindt de boom waar hij in de buurt had gezeten.
Met zijn rug gaat hij tegen een mamoet reus zitten.
Bent voelt rillingen vanuit zijn ruggegraat richting de boomkruin gaan.
Hij sluit zijn ogen en zegt zachtjes, ’laat mij mijn droom leven.
Één ding is zeker; als ik mijn droom, Leefgemeenschap “Go Dreaming” leven in blaas,
dan blijf ik bij mijn kern, ongeacht de uitkomst.’
Nu omarmt hij de boom, drukt vervolgens zijn schedel stevig tegen de fluweel zachte schors.
Voor zijn geestesoog ziet hij de boomwortels eventjes oplichten.
Met dit teken van goedkeuring pakt Bent de draad op en gaat op zoek naar Portula.