Afgelopen weekend was de nationale vogeltelling.
De radio had al aangekondigd dat de merel waarschijnlijk niet meer op nummer drie komt.
Eerder die week werd via de media gevraagd of mensen, merels in de tuin beter wilden bestuderen, om zo meer te weten te komen over o.a. eetgedrag en nestgelegenheid.
De alsmaar toenemende to-do lijstjes in mijn hoofd, zorgden er voor dat ik niet meer naar mijn lichaam luisterde, terwijl mijn lichaam zo graag buiten is.
Een paar uur voor de schemering snelde ik naar ecoaarde.
Als eerste om te luisteren en te kijken of de merels daar waren.
Gelukkig, op “ecoaarde” hoorde ik al snel hun territoriale zang en alarmroepen.
Ik weet dat het usutuvirus voorgaande jaren flink heeft huisgehouden onder de merels, vreemd dat veel mensen nog steeds vruchtbare aarde blijven bedekken met tegels, dacht ik.
Maar hier op ecoaarde is alles nog op schaal en zijn de schelpenpaden lijdend geweest in het ontstaan van deze tuin.
Hier voelt het als vroeger waar de tijd heeft stilgestaan, er is altijd iets te doen, behalve dan om op een stoeltje te zitten en vogels te tellen.
Mijn lijf besloot om verder te gaan met het zware handwerk van compost draaien.
Een kwestie van mengen en roeren door lagen takken, bladeren en grond.
Op het laatst nog een keer bewateren en afdekken tegen uitdroging.
Toen ik met mijn viertandige spitvork in een resthoopje prikte, schoot er een veldmuisje met schril gepiep richting sloot.
In een drijfnat hemd van zweet staakte ik mijn werkzaamheden.
Ik dekte de plaats van “delict” af met droge eikenbladeren en een houten pallet.
Bij mijn opgeworpen wal van “ecoaardige” compost, liggend tegen de houtril, knielde ik.
Verwachtingsvol keek ik uit naar nieuw leven.
Vermolmt vochtig hout kraakte als verse chips in mijn handen.
Wat goed dacht ik; en dan die kleur, zulk mooi bruin en dan die structuur!
Hout verworden tot vers gemalen koffie, met de geur van humus.
Mijn levenslust keerde terug.
Op deze compost gaat vast en zeker iets gezonds groeien.
Consciëntieus telde ik een, slakje, wormpje, spingstaartje, pissebed in de “ecoaarden wal”.
De roodwitte celspin die ik hier voorgaande jaren aantrof, bleef afwezig.
Het verhaal daarachter moest ik thuis eens uitzoeken.
Zo kwam ik te weten dat de pissebedden door deze spin worden belaagd.
De roodwitte celspin is één van de weinigen die zijn gif onder het dek van een pissebed kan spuiten.
Verder beweegt hij net zo langzaam als een pissebed, maar als je hem te zien krijgt neemt hij een dreighouding aan en wil hij je bijten met zijn opengesperde kaken.
Als laatste wil ik nog een stukje citeren uit “Verweven Leven, van Merlin Sheldrake, blz.255”:
In mijn bladerhopen kon ik me zowel verstoppen als werelden ontdekken.
Maar met het verstrijken van de maanden slonken de hopen.
Het werd moeilijker om me erin te begraven.
Ik ging op onderzoek uit, drong door tot in de diepste regionen van een hoop en haalde handen vol spul tevoorschijn dat steeds minder op bladeren leek en steeds meer op aarde.
Wormen werden zichtbaar.
Namen ze de aarde mee de hoop in of de bladeren de aarde in?
Ik wist het niet. Voor mijn gevoel zakte de hoop bladeren weg, maar zo ja, waarin dan?
Hoe diep was de bodem? Waarom dreef de wereld op deze vaste zee?